Terminologie
Gebouwen belasten het milieu, zowel bij de bouw als tijdens het gebruik. Een te hoge milieulast kan gevolgen hebben voor de leefbaarheid van de aarde (klimaatverandering, afname van biodiversiteit).
Bij de bouw bestaat de milieulast vooral uit schadelijke emissies naar de grond, de lucht en het water. Deze komen vrij bij de productie, het transport en de verwerking van bouwmaterialen. Ook uitputting van grondstoffen rekent men tot deze milieulast.
Tijdens het gebruik van gebouwen bestaat de milieulast met name uit vervuiling als gevolg van verbranding van (fossiele) brandstoffen voor de opwekking van energie, direct (aardgas) of indirect (elektriciteit), ten behoeve van de klimaatinstallaties (verwarming, koeling, luchtbehandeling).
Daarnaast wordt (materiaalgebruik bij) onderhoud aan gebouwen en installaties tot de milieulast in de gebruiksfase gerekend.
Daarnaast wordt (materiaalgebruik bij) onderhoud aan gebouwen en installaties tot de milieulast in de gebruiksfase gerekend.
Het beperken van de milieulast van gebouwen is niet eenvoudig. Zo kan men de energiebehoefte tijdens de gebruiksfase verminderen door bijvoorbeeld bij de bouw meer isolatiemateriaal toe te passen. Dit betekent echter dat een lagere milieulast tijdens het gebruik leidt tot een hogere milieulast bij de bouw. Zo’n zelfde effect kan optreden als men de milieulast van onderhoud probeert te beperken.
Men zal bij de besluitvorming over bouwprojecten (nieuwbouw en renovatie) dus de milieueffecten in verschillende ‘levensfasen’ van het gebouw tegen elkaar moeten afwegen. Dit noemt men de levenscyclusbenadering.
Men zal bij de besluitvorming over bouwprojecten (nieuwbouw en renovatie) dus de milieueffecten in verschillende ‘levensfasen’ van het gebouw tegen elkaar moeten afwegen. Dit noemt men de levenscyclusbenadering.
Milieulasten worden vastgesteld met zogenaamde LCA’s (Life Cycle Assessments) volgens ISO 14.040 en ISO 14.044. De uitkomst van een LCA bestaat uit een (wetenschappelijke) inventarisatie van een groot aantal emissiestoffen, die gedurende de hele levenscyclus van een product vrijkomen. In de praktijk worden de uitkomsten van LCA’s vaak vertaald in zogenaamde ‘single indicators’ als de ecokosten en de CO2-footprint. De ecokosten drukt de milieulast van een product of dienst uit in de kosten van het vermijden van milieuschade. De CO2-footprint geeft in plaats van de totale milieulast alleen de hoeveelheid (kg) CO2 per eenheid product of dienst.
In EcoQuaestor worden deze twee indicatoren gebruikt om de milieulast uit te drukken.
In EcoQuaestor worden deze twee indicatoren gebruikt om de milieulast uit te drukken.
Carbon footprint (CO2-footprint) is een maat voor uitstoot van broeikasgassen die ontstaan tijdens de productie en het gebruik van producten en diensten. Andere schadelijke stoffen voor het milieu worden buiten beschouwing gelaten en er wordt niet gekeken naar uitputting van materialen. CO2-footprint wordt uitgedrukt in kg CO2-equivalent en wordt op verschillende plaatsen in de wereld toegepast.
[‘PAS2050’, 2011]
Ecokosten zijn de kosten van technische maatregelen die uitputting van grondstoffen en milieuvervuiling tegengaan tot een niveau dat voldoende is om de samenleving duurzaam te maken. Het gaat om de som van de marginale preventiekosten betreffende de uitputting van materialen, toxische emissies en biodiversiteit, waarbij ook de arbeid en afschrijving van productiemiddelen is meegenomen. In de methodiek van de ecokosten van gebouwen worden de ecokosten in de productiefase, de exploitatiefase en de einde-levensfase apart beschouwd. Bij de berekening van de totale ecokosten van een gebouw worden de ecokosten van de investering en (de contante waarde van) de ecokosten van de exploitatie en sloop opgeteld.
Schaduwprijzen zijn kosten die de Nederlandse overheid ervoor over heeft om milieuschade te voorkomen of te verhelpen. Hoe belangrijker de politiek een milieueffect vindt, hoe hoger de weegfactor van dat effect is en dus hoe hoger de kosten. Bij de berekening van de milieuprestatie van een gebouw in de methodiek van de Stichting Bouwkwaliteit wordt de schaduwprijs uitgedrukt in euro/m2 BVO.jaar. De gehanteerde periode voor de berekening van de milieuprestatie is de veronderstelde levensduur van het gebouw. De Stichting Bouwkwaliteit houdt voor woningen 75 jaar aan en voor andere gebouwen 50 jaar.
In Europees verband is afgesproken dat de milieueffecten van producten, zoals bouwmaterialen, worden vastgelegd in Environmental Product Declarations (EPD’s). Dit is voor Nederland vastgelegd in de NEN-EN 15804. Klik hier voor de wijze waarop men op basis van de informatie uit een EPD de ecokosten of de CO2-footprint van het betreffende materiaal kan berekenen. … EcoQuaestor & EPD
[‘The model of the Eco-costs/Value Ratio’, Vogtländer, 2001]
[‘RWS rapportage door TNO-MEP ‘Toxiciteit heeft z’n prijs: schaduwprijzen voor (eco-)toxiciteit en uitputting van abiotische grondstoffen binnen DuboCalc’, 8 maart 20046]
De schaduwprijzen zijn ondergebracht in de ‘Nationale Milieudatabase’. Ecoquaestor werkt vooralsnog niet met deze ‘Nationale Milieudatabase’.
De schaduwprijzen zijn ondergebracht in de ‘Nationale Milieudatabase’. Ecoquaestor werkt vooralsnog niet met deze ‘Nationale Milieudatabase’.
Aan de TU Delft is een model ontwikkeld dat de milieulasten uitdrukt in relatie tot de waarde van een product of dienst: de Ecocosts / Value-Ratio (EVR). De EVR is een indicator die kan worden toegepast wanneer aan een ontwerper (bijvoorbeeld een architect, productengineer, of marketingmanager) gevraagd is om een product (bijvoorbeeld een huis, een straat, een apparaat of een dienst) te ontwerpen binnen een bepaalde prijs (budget). De uitdaging is om maximale waarde voor de eindgebruiker te creëren met een minimum aan ecokosten (milieubelasting).
Naar analogie van de EVR kan men ook andere indicatoren voor milieueffecten relateren aan de waarde van een product of dienst. EcoQuaestor doet dat met de CO2-footprint. Zo ontstaat de CO2‑ratio: kg CO2 / € bouwkosten. (Daarbij worden de bouwkosten, ‘die men kennelijk bereid is te betalen’, beschouwd als maat voor de waarde van het gebouw.)
ReCiPe is een maat voor milieubelasting waarbij wordt nagegaan wat de schade is van de stoffen die ontstaan tijdens de productie en het gebruik van producten en diensten. ReCiPe neemt milieu-impactcategorieën op die omgerekend worden tot drie milieu-schadecategorieën: schade aan de menselijke gezondheid, schade aan het ecosysteem en uitputting van grondstoffen. Met behulp van weegfactoren voor iedere schadecategorie wordt de impact tenslotte uitgedrukt in een enkele indicator met als eenheid millipoints. ReCiPe komt vooral vaak voor in wetenschappelijke literatuur.
De CED geeft de primaire energie weer die benodigd is voor de productie en het gebruik van producten en diensten. Het gaat om de totale primaire energie die de productie van een stof vergt over de hele keten, waarbij alle energiestromen worden geteld, inclusief de chemische energie die is ingesloten in de ruwe materialen (de verbrandingswaarde). CED wordt uitgedrukt in MJ. CED is helaas niet goed bruikbaar voor recyclingberekeningen.
[‘ReCiPe 2008’, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer, 2012]
[‘Implementation of Life Cycle Impact Assessment Method’, Frischknecht, Jungbluth, et.al. 2008]